Trotseerloodjes, of dakloodjes, zijn loden plaatjes. Waar het woord vandaan komt is niet bekend. Ze worden, ter bescherming, gesoldeerd over metalen delen waarmee lood op daken, dakkapellen of goten worden vastgezet. De metalen delen (spijkers, haken) worden daarmee bedekt en beschermd tegen weersinvloeden en inwateren. Het toepassen begon al in de 16e eeuw. Ze werden bijna alleen gebruikt boven de grote rivieren in de meer welvarende provincies en steden. Pas in de 60er jaren van de 20e eeuw raakte het in onbruik. Nieuwe ontwikkelingen zoals toepassing van kunststoffen, roestvrij- en thermisch verzinkt staal maakte extra bescherming overbodig.
Meestal hebben trotseerloodjes de vorm van een wapenschild. De toepassing is in principe constructief. Daarom lijkt het vreemd dat er aan de uitvoering zoveel aandacht werd besteed. De gildemeester (loodgieter, dak- (lei)dekker of pompenmaker) beschouwde het echter ook als zijn visitekaartje (er zijn zelfs nu nog steeds bedrijven die dakloodjes als reclamemiddel gebruiken). Vaak voorzien van naam of initialen. Een jaartal, plaatsnaam, stadswapen of andere versieringen.
De meeste trotseerloodjes zijn gegoten. Als vorm werden bronsen- of stenen mallen gebruikt.
Er zijn tot nu toe ca. 1000 verschillende trotseerloodjes bekend. Van de meesten daarvan kon de herkomst achterhaald worden. Ze worden op beursen en bij antiquairs regelmatig aangeboden. Prijzen kunnen sterk uiteenlopen. Kwaliteit speelt daarbij natuurlijk een rol.
(Versie 2. Nov. ’18).
Voor meer info zie het boek:
Meestertekens op het dak.
Een verkenning naar de verschijningsvormen van trotseerloodjes van ca. 1580 tot 1995.
Auteur P.P Steijn.
Prive uitgave. ISBN 90-802381-1-2